Dag: 30 maart 2021
Erfgoed van de toekomst
Door Gerrit Prins
In het boek “Niet bang voor het nieuwe”[1] blijft mijn aandacht even hangen bij deze passage op pagina 239: “Iedere generatie betreedt het erfgoed van het verleden en bouwt daarop verder; maar zij heeft tegenover het verleden de vrijheid van kiezen en verwerpen. Zij wijst af wat zij als verouderd aanvoelt, zij eigent zich toe en zet voort wat levend is gebleven en naar de toekomst wijst.”
De generatiekloof
De meeste (toekomstige) jongeren leren het orgel niet meer kennen, laat staan het als waardevol klinkend erfgoed waarderen. Hooguit dat de biblebelt nog wat orgel-ervaring doorgeeft, maar of dat leidt tot een positieve interesse ….. De leider van de Christen Unie, Gert Jan Segers haat orgels en ik heb zo’n donkerbruin vermoeden hoe dat zover heeft kunnen komen ……
Aan de andere kant van het spectrum zie je de in hoofdzaak grijze mannen, voor wie elk orgel heilig is en te allen tijde behouden moet blijven. Maar voor wie eigenlijk. Kunnen zij niet beter plaats maken voor de nieuwe en toekomstige generaties om hen de gelegenheid te bieden dit “erfgoed van het verleden” te betreden?
Erfgoed van het verleden?
Zeker, gelet op de verwevenheid met de kerkelijke wereld kunnen we bijna gaan spreken van een verleden. Orgels zijn met dat verleden onlosmakelijk verbonden.
Ook zeker, het aantal orgelconcerten is talrijk en in veel steden en dorpen vinden belangwekkende orgelevenementen plaats, maar de participatie daarin van jongeren is minimaal te noemen.
O, zegt u, dat is nog nooit anders geweest. Je moet nou eenmaal wat ouder zijn om de orgelcultuur te begrijpen, te kunnen “lezen”. Dat zal waar zijn, maar ik ben er van overtuigd, dat de belangstelling ervoor in een veel eerder levensstadium is gewekt. Iets van een sprankelende orgelcultuur heeft je op jonge leeftijd al even aangeraakt, zeg maar besmet inclusief een lange incubatietijd.
Dus ja, “Erfgoed van het verleden” is een dreigend perspectief. Kunnen we het tij keren?
Erfgoed van de toekomst, naar een nieuwe culturele en maatschappelijke verankering
Behoudzucht is geen garantie voor een bloeiende toekomstige orgelcultuur. Daar is meer voor nodig: een nieuwe culturele en maatschappelijke verankering.
Culturele verankering, want het orgel moet loskomen van de kerkelijke inbedding en deel gaan uitmaken van de brede (muziek)cultuur. Behalve de koestering van de historisch gegroeide orgelcultuur vraagt dat om veel meer samen optrekken met andere cultuuruitingen, zoals film (de eerste stappen zijn gezet), literatuur, dans. En waarom dagen we componisten en organisten niet uit de terreinen van orgelpop of orgeljazz te betreden en te verkennen. Nee, dan bedoel ik uiteraard niet een zouteloze “hoor-mij-eens vertolking” van Beatlenummers, Yesterday of zo. Daarmee boei je nieuwe generaties niet. Veeleer gaat het om het gebruik maken van de unieke eigenschappen van het instrument om daarmee iets wezenlijks nieuws toe te voegen aan de (populaire) muziekcultuur.
Maatschappelijke verankering, want nu het kerkelijk anker in veel gevallen gelicht is, zullen andere instituties in de samenleving – klein en groot – de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om het beheer van het klinkend erfgoed veilig te stellen. Dat is niet hetzelfde als ongelimiteerde behoudzucht met veel kosten voor het louter in standhouden van de instrumenten. Nee, het moet maatschappelijk beheer zijn ten dienste van de culturele verankering. Met andere woorden, een actief gebruik van het instrument als onderdeel van een brede muziekcultuur.
Alleen dan maken we kans dat volgende generaties dit klinkend erfgoed betreden en het zich toe-eigenen.
Veel kerkgebouwen zijn de orgels voorgegaan. Vele ervan hebben nu een culturele- en/of ontmoetingsfunctie. Ik zou zeggen, laten we ons op die locaties focussen en op zijn minst een poging wagen het orgel een entree te geven tot nieuwe publieksgroepen en aldus zijn emancipatie op gang brengen.
[1] Herbert Frank in een vertaling van Margaretha Ferguson: Niet bang voor het nieuwe, honderdjarig gevecht voor moderne kunst”
Door Gerrit Prins
In het boek “Niet bang voor het nieuwe”[1] blijft mijn aandacht even hangen bij deze passage op pagina 239: “Iedere generatie betreedt het erfgoed van het verleden en bouwt daarop verder; maar zij heeft tegenover het verleden de vrijheid van kiezen en verwerpen. Zij wijst af wat zij als verouderd aanvoelt, zij eigent zich toe en zet voort wat levend is gebleven en naar de toekomst wijst.”
De generatiekloof
De meeste (toekomstige) jongeren leren het orgel niet meer kennen, laat staan het als waardevol klinkend erfgoed waarderen. Hooguit dat de biblebelt nog wat orgel-ervaring doorgeeft, maar of dat leidt tot een positieve interesse ….. De leider van de Christen Unie, Gert Jan Segers haat orgels en ik heb zo’n donkerbruin vermoeden hoe dat zover heeft kunnen komen ……
Aan de andere kant van het spectrum zie je de in hoofdzaak grijze mannen, voor wie elk orgel heilig is en te allen tijde behouden moet blijven. Maar voor wie eigenlijk. Kunnen zij niet beter plaats maken voor de nieuwe en toekomstige generaties om hen de gelegenheid te bieden dit “erfgoed van het verleden” te betreden?
Erfgoed van het verleden?
Zeker, gelet op de verwevenheid met de kerkelijke wereld kunnen we bijna gaan spreken van een verleden. Orgels zijn met dat verleden onlosmakelijk verbonden.
Ook zeker, het aantal orgelconcerten is talrijk en in veel steden en dorpen vinden belangwekkende orgelevenementen plaats, maar de participatie daarin van jongeren is minimaal te noemen.
O, zegt u, dat is nog nooit anders geweest. Je moet nou eenmaal wat ouder zijn om de orgelcultuur te begrijpen, te kunnen “lezen”. Dat zal waar zijn, maar ik ben er van overtuigd, dat de belangstelling ervoor in een veel eerder levensstadium is gewekt. Iets van een sprankelende orgelcultuur heeft je op jonge leeftijd al even aangeraakt, zeg maar besmet inclusief een lange incubatietijd.
Dus ja, “Erfgoed van het verleden” is een dreigend perspectief. Kunnen we het tij keren?
Erfgoed van de toekomst, naar een nieuwe culturele en maatschappelijke verankering
Behoudzucht is geen garantie voor een bloeiende toekomstige orgelcultuur. Daar is meer voor nodig: een nieuwe culturele en maatschappelijke verankering.
Culturele verankering, want het orgel moet loskomen van de kerkelijke inbedding en deel gaan uitmaken van de brede (muziek)cultuur. Behalve de koestering van de historisch gegroeide orgelcultuur vraagt dat om veel meer samen optrekken met andere cultuuruitingen, zoals film (de eerste stappen zijn gezet), literatuur, dans. En waarom dagen we componisten en organisten niet uit de terreinen van orgelpop of orgeljazz te betreden en te verkennen. Nee, dan bedoel ik uiteraard niet een zouteloze “hoor-mij-eens vertolking” van Beatlenummers, Yesterday of zo. Daarmee boei je nieuwe generaties niet. Veeleer gaat het om het gebruik maken van de unieke eigenschappen van het instrument om daarmee iets wezenlijks nieuws toe te voegen aan de (populaire) muziekcultuur.
Maatschappelijke verankering, want nu het kerkelijk anker in veel gevallen gelicht is, zullen andere instituties in de samenleving – klein en groot – de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om het beheer van het klinkend erfgoed veilig te stellen. Dat is niet hetzelfde als ongelimiteerde behoudzucht met veel kosten voor het louter in standhouden van de instrumenten. Nee, het moet maatschappelijk beheer zijn ten dienste van de culturele verankering. Met andere woorden, een actief gebruik van het instrument als onderdeel van een brede muziekcultuur.
Alleen dan maken we kans dat volgende generaties dit klinkend erfgoed betreden en het zich toe-eigenen.
Veel kerkgebouwen zijn de orgels voorgegaan. Vele ervan hebben nu een culturele- en/of ontmoetingsfunctie. Ik zou zeggen, laten we ons op die locaties focussen en op zijn minst een poging wagen het orgel een entree te geven tot nieuwe publieksgroepen en aldus zijn emancipatie op gang brengen.
[1] Herbert Frank in een vertaling van Margaretha Ferguson: Niet bang voor het nieuwe, honderdjarig gevecht voor moderne kunst”
Een orgelinspectie
Door Roelof Kuik
Op een zonnige vrijdagmiddag rij ik naar Usquert om één van mijn orgels te gaan bezoeken. Als orgelmentor van de SOGK (Stichting Oude Groninger Kerken) is dit één van “mijn” orgels. Vanaf 2004 tot 2013 ben ik tevens organist van deze kerk geweest. Ook was ik als organist en mentor betrokken bij de restauratie van 2006/2007. Dit orgel van Petrus van Oeckelen, gebouwd in 1852, was de laatste 15 jaren voor de restauratie door de fa. Mense Ruiter Orgelmakers onbespeelbaar hetgeen voor een instrument van een dergelijke importantie eigenlijk onacceptabel is. In de kerk stond een klein noodorgeltje waarmee ik van 2004 tot 2007 de diensten begeleidde. Maar dankzij de restauratie klinkt het orgel weer uitstekend.
Het is een balustrade-orgel met zijkantbespeling, zoals Van Oeckelen altijd bouwde. De klank is enigszins retrospectief; muziek uit de tijd van Mozart en Haydn klinkt op dit instrument buitengewoon goed. Dit instrument is, samen met de orgels van Saaksumhuizen en Veendam, naar hetzelfde ontwerp gemaakt. Het Veendamse instrument bestaat helaas niet meer.
Het orgel in Usquert heeft twee manualen en een aangehangen pedaal en is gemaakt om de gemeentezang te begeleiden. Een stevig hoofdwerk met een vier sterke Mixtuur op 16-voets basis en een prachtige Cornet staan hier garant voor.
In 2013 is de kerkelijke gemeente Usquert opgeheven. De reden laat zich raden: de diensten werden op het laatst nog bezocht door ongeveer acht mensen, die nu kerkelijk onderdak vonden in Warffum en Kantens. Het kerkgebouw was al vanaf 1979 eigendom van de SOGK en de kerkelijke gemeente huurde de kerk. Zowel voor de SOGK als de kerkelijke gemeente een ideale situatie: de kerkelijke gemeente is net meer verantwoordelijk voor onderhoud aan het gebouw en de SOGK is er ook blij mee omdat het gebouw wordt gebruikt want ook hier geldt: stilstand is achteruitgang.
De buitenkant van het kerkgebouw doet 19e-eeuws aan en deze aanblik wordt mede bepaald door de hoge toren die in het midden van de 19e eeuw tegen de westmuur van de kerk werd gebouwd. Ook het kerkgebouw is toen aan de buitenzijde van een pleisterlaag voorzien. Maar schijn bedriegt want in feite is dit één van de oudste kerkgebouwen van de provincie. Als we de kerk binnenlopen zien we hetzelfde: de gewelven zijn ook in dezelfde periode vervangen door een houten tongewelf en trekbalken moeten voorkomen dat de zuidmuur nog verder naar buiten gaat wijken. Dat is ook de reden dat de gewelven enkele jaren na de oplevering van het nieuwe Van Oeckelen-orgel zijn afgebroken en vervangen door het huidige, veel lichtere gewelf. De aanzetten van de oude gewelven zijn in de muren nog duidelijk zichtbaar.
Eigenlijk jammer dat deze historische plek, waar mensen al duizend jaar bijeen kwamen, niet meer de religieuze functie heeft die het al zoveel eeuwen heeft gehad. En dat is met het merendeel van de 85 kerken die de SOGK momenteel in bezit heeft, het geval.
Om het erfgoed in stand te houden, heeft de SOGK, opgericht in 1969, een professioneel bureau met een deskundige staf en heel veel vrijwilligers. Zo heeft elke kerk een Plaatselijke Commissie, die het gebouw beheert en zo mogelijk activiteiten organiseert in de kerk, zoals concerten, lezingen, tentoonstellingen enz. Voor het toezicht heeft de SOGK een meubelcommissie, een uurwerkcommissie en een orgelcommissie in het leven geroepen. Deze commissies worden gevormd door vrijwilligers, die de deskundigheid bezitten om te controleren hoe het meubilair, de uurwerken en de orgels zijn. Ze maken een rapport van de bevindingen en sturen dit vervolgens naar de SOGK. Zo proberen we met elkaar het erfgoed in stand te houden.
Terug naar het orgel: vanuit de kerk zie ik geen afwijkende zaken in het front en ga ik naar boven en doe de orgelmotor aan. In het logboek bij het orgel zie ik dat het instrument de laatst maanden niet bespeeld is. De balg die op de motor is aangesloten komt normaal op. De windvoorziening bij dit vroege Van Oeckelen-orgel is nog heel klassiek: drie boven elkaar liggende spaanbalgen van flinke afmetingen. De trapinstallatie is nog aanwezig, dus de wind kan ook op de oude manier verzorgd worden.
De speelaard is goed, de toetsen liggen op gelijke hoogte in de klavierbak. Wel ontdek ik een paar kleine ontstemmingen van de Fluit 4 voet van het Bovenwerk. Omdat de temperatuur in de kerk zo’n 16 graden is, besluit ik om Trompet en de Dulciaan van het Bovenwerk (een doorslaand tongwerk) te stemmen want die staat er wel erg naast. Bij het stemmen van de Trompet moet ik steeds een loodgewicht op de toets leggen en naar de betreffende pijp lopen. Bij het Bovenwerk kan ik dat doen door onder de lade voorzichtig aan de abstracten te trekken. De ontstemde pijpjes van het Bovenwerk stem ik ook even, door met een messing stift iets tegen de baarden te tikken. Verder is het orgel in goede staat en ik speel nog een compositie van Rinck, als het ware geschreven voor dit orgel. Het rapport is zo ingevuld. Thuis vul ik het digitaal in en mail het naar de eigenaar.
Ik geniet enorm van dit werk: ik proef de sfeer van die oude kerken, ruik als het ware de historie en ben er best een beetje trots op dat ik met mijn mogelijkheden mag bijdragen aan de instandhouding van dit unieke erfgoed.
Volgende week maar eens met een collega-mentor naar mijn andere orgels in Middelstum, Niekerk, Niezijl, Midwolda, Garmerwolde, Oosternieland, Bedum en Adorp.
Ik realiseer mij dat wat in Groningen al jaren op dit gebied gebeurt nu en in de nabije toekomst ook elders in ons land werkelijkheid wordt. En wie ziet toe op onze verweesde orgels en kerken? Daarom is enige jaren geleden op initiatief van Rudi van Straten, toen Rijksadviseur, de VMKE (Vereniging van Mentoren Klinkend Erfgoed) opgericht. Momenteel is het bestuur druk bezig om voldoende mentoren te werven. Wat wij nu missen is het onderlinge contact. Door de corona-perikelen is dit momenteel uitgesloten. Ook als bestuur vergaderen we digitaal. Graag wil ik bijeenkomsten organiseren met mentoren om ze te eren hoe een orgel te inspecteren. Waar let je op? Wat doe je wel en wat niet?
Na deze coronaperiode ga ik hier zeker mee aan de slag. Die ondersteuning voor mentoren is ook de reden waarom ik deel ben gaan uitmaken van het bestuur van de VMKE.
Door Roelof Kuik
Op een zonnige vrijdagmiddag rij ik naar Usquert om één van mijn orgels te gaan bezoeken. Als orgelmentor van de SOGK (Stichting Oude Groninger Kerken) is dit één van “mijn” orgels. Vanaf 2004 tot 2013 ben ik tevens organist van deze kerk geweest. Ook was ik als organist en mentor betrokken bij de restauratie van 2006/2007. Dit orgel van Petrus van Oeckelen, gebouwd in 1852, was de laatste 15 jaren voor de restauratie door de fa. Mense Ruiter Orgelmakers onbespeelbaar hetgeen voor een instrument van een dergelijke importantie eigenlijk onacceptabel is. In de kerk stond een klein noodorgeltje waarmee ik van 2004 tot 2007 de diensten begeleidde. Maar dankzij de restauratie klinkt het orgel weer uitstekend.
Het is een balustrade-orgel met zijkantbespeling, zoals Van Oeckelen altijd bouwde. De klank is enigszins retrospectief; muziek uit de tijd van Mozart en Haydn klinkt op dit instrument buitengewoon goed. Dit instrument is, samen met de orgels van Saaksumhuizen en Veendam, naar hetzelfde ontwerp gemaakt. Het Veendamse instrument bestaat helaas niet meer.
Het orgel in Usquert heeft twee manualen en een aangehangen pedaal en is gemaakt om de gemeentezang te begeleiden. Een stevig hoofdwerk met een vier sterke Mixtuur op 16-voets basis en een prachtige Cornet staan hier garant voor.
In 2013 is de kerkelijke gemeente Usquert opgeheven. De reden laat zich raden: de diensten werden op het laatst nog bezocht door ongeveer acht mensen, die nu kerkelijk onderdak vonden in Warffum en Kantens. Het kerkgebouw was al vanaf 1979 eigendom van de SOGK en de kerkelijke gemeente huurde de kerk. Zowel voor de SOGK als de kerkelijke gemeente een ideale situatie: de kerkelijke gemeente is net meer verantwoordelijk voor onderhoud aan het gebouw en de SOGK is er ook blij mee omdat het gebouw wordt gebruikt want ook hier geldt: stilstand is achteruitgang.
De buitenkant van het kerkgebouw doet 19e-eeuws aan en deze aanblik wordt mede bepaald door de hoge toren die in het midden van de 19e eeuw tegen de westmuur van de kerk werd gebouwd. Ook het kerkgebouw is toen aan de buitenzijde van een pleisterlaag voorzien. Maar schijn bedriegt want in feite is dit één van de oudste kerkgebouwen van de provincie. Als we de kerk binnenlopen zien we hetzelfde: de gewelven zijn ook in dezelfde periode vervangen door een houten tongewelf en trekbalken moeten voorkomen dat de zuidmuur nog verder naar buiten gaat wijken. Dat is ook de reden dat de gewelven enkele jaren na de oplevering van het nieuwe Van Oeckelen-orgel zijn afgebroken en vervangen door het huidige, veel lichtere gewelf. De aanzetten van de oude gewelven zijn in de muren nog duidelijk zichtbaar.
Eigenlijk jammer dat deze historische plek, waar mensen al duizend jaar bijeen kwamen, niet meer de religieuze functie heeft die het al zoveel eeuwen heeft gehad. En dat is met het merendeel van de 85 kerken die de SOGK momenteel in bezit heeft, het geval.
Om het erfgoed in stand te houden, heeft de SOGK, opgericht in 1969, een professioneel bureau met een deskundige staf en heel veel vrijwilligers. Zo heeft elke kerk een Plaatselijke Commissie, die het gebouw beheert en zo mogelijk activiteiten organiseert in de kerk, zoals concerten, lezingen, tentoonstellingen enz. Voor het toezicht heeft de SOGK een meubelcommissie, een uurwerkcommissie en een orgelcommissie in het leven geroepen. Deze commissies worden gevormd door vrijwilligers, die de deskundigheid bezitten om te controleren hoe het meubilair, de uurwerken en de orgels zijn. Ze maken een rapport van de bevindingen en sturen dit vervolgens naar de SOGK. Zo proberen we met elkaar het erfgoed in stand te houden.
Terug naar het orgel: vanuit de kerk zie ik geen afwijkende zaken in het front en ga ik naar boven en doe de orgelmotor aan. In het logboek bij het orgel zie ik dat het instrument de laatst maanden niet bespeeld is. De balg die op de motor is aangesloten komt normaal op. De windvoorziening bij dit vroege Van Oeckelen-orgel is nog heel klassiek: drie boven elkaar liggende spaanbalgen van flinke afmetingen. De trapinstallatie is nog aanwezig, dus de wind kan ook op de oude manier verzorgd worden.
De speelaard is goed, de toetsen liggen op gelijke hoogte in de klavierbak. Wel ontdek ik een paar kleine ontstemmingen van de Fluit 4 voet van het Bovenwerk. Omdat de temperatuur in de kerk zo’n 16 graden is, besluit ik om Trompet en de Dulciaan van het Bovenwerk (een doorslaand tongwerk) te stemmen want die staat er wel erg naast. Bij het stemmen van de Trompet moet ik steeds een loodgewicht op de toets leggen en naar de betreffende pijp lopen. Bij het Bovenwerk kan ik dat doen door onder de lade voorzichtig aan de abstracten te trekken. De ontstemde pijpjes van het Bovenwerk stem ik ook even, door met een messing stift iets tegen de baarden te tikken. Verder is het orgel in goede staat en ik speel nog een compositie van Rinck, als het ware geschreven voor dit orgel. Het rapport is zo ingevuld. Thuis vul ik het digitaal in en mail het naar de eigenaar.
Ik geniet enorm van dit werk: ik proef de sfeer van die oude kerken, ruik als het ware de historie en ben er best een beetje trots op dat ik met mijn mogelijkheden mag bijdragen aan de instandhouding van dit unieke erfgoed.
Volgende week maar eens met een collega-mentor naar mijn andere orgels in Middelstum, Niekerk, Niezijl, Midwolda, Garmerwolde, Oosternieland, Bedum en Adorp.
Ik realiseer mij dat wat in Groningen al jaren op dit gebied gebeurt nu en in de nabije toekomst ook elders in ons land werkelijkheid wordt. En wie ziet toe op onze verweesde orgels en kerken? Daarom is enige jaren geleden op initiatief van Rudi van Straten, toen Rijksadviseur, de VMKE (Vereniging van Mentoren Klinkend Erfgoed) opgericht. Momenteel is het bestuur druk bezig om voldoende mentoren te werven. Wat wij nu missen is het onderlinge contact. Door de corona-perikelen is dit momenteel uitgesloten. Ook als bestuur vergaderen we digitaal. Graag wil ik bijeenkomsten organiseren met mentoren om ze te eren hoe een orgel te inspecteren. Waar let je op? Wat doe je wel en wat niet?
Na deze coronaperiode ga ik hier zeker mee aan de slag. Die ondersteuning voor mentoren is ook de reden waarom ik deel ben gaan uitmaken van het bestuur van de VMKE.